Startpagina
DE INDIANEN
Indianen zijn de oorspronkelijke bewoners van Suriname. Op het ogenblik
vormen zij een kleine minderheid van de totale bevolking van het land:
volgens de volkstelling van 1971 beschouwen 10.234 van de bijna 400.000
Surinamers zich als Indiaan. De Indianen van tegenwoordig behoren tot
een vijftal groepen, die in de eerste plaats naar taal, in de tweede
plaats naar gewoonten (cultuur) van elkaar verschillen. In de kuststreek
wonen de Karaïben en de Arowakken; dieper in het binnenland, aan de Lawa,
de Tapanahony en de Coeroeni, wonen de Akoerio, de Trio en de Wajana. In
het verleden woonden er Warao (ook: Warau) in Suriname. Sporadisch komen
er vertegenwoordigers van andere volken in Suriname, zoals Wajampi en
Emerillon uit Frans Guyana en Katuwena uit Brazilië. Van de volkstelling
van 1971 zijn er nog geen cijfers per culturele groep bekend. In de
tabel Indianen in Suriname zijn enkele gegevens van de volkstelling van
1964 vergeleken met geschatte aantallen in 1971, uitgaande van de
volkstelling (n.b.: in 1964 was het bestaan van de Akoerio niet bekend).
In Suriname worden de Indianen gewoonlijk onderscheiden in Benedenlandse
Indianen en Bovenlandse Indianen: Arowakken en Karaïben, resp. Akoerio,
Trio en Wajana. Deze indeling is zinvol voor zover zij samenhangt met
verschil in mate van inkapseling in de Surinaamse samenleving. Een
andere indeling hangt samen met de gesproken talen: de Arowakken spreken
een Arowakse taal, de Akoerio, Karaïben, Trio en Wajana spreken een
Karaïbische taal. De laatste vier talen zijn overigens niet onderling
verstaanbaar.
GESCHIEDENIS.
Noch van de aantallen Indianen die aan het einde van de 15de eeuw in
Suriname leefden, noch van de groepen waarin zij toentertijd verdeeld
waren, is veel met zekerheid bekend. Ondanks pionierswerk van D. C.
Geijskes, F. Bubberman en A. Boomert is de Surinaamse geschiedenis van
voor 1500 nog vrijwel een gesloten boek. Een van de veronderstellingen
luidt dat de Arowakken zich, vanuit het westen langs de kust komend, wat
eerder in Suriname hebben gevestigd dan de Karàiben, die deels uit het
oosten langs de kust, deels uit het zuiden (over de-waterscheiding met
het Amazonegebied) kwamen. Zeker is dat rond 1500 aan de kust zowel
Karaïben als Arowakken woonden en dat hun onderlinge verhouding er een
van spanning en oorlog was. De relaties tussen Spanjaarden en Indianen
die na 1500 tot stand kwamen, waren over het algemeen vijandig. Als
reactie hierop waren de relaties tussen Indianen en o.a. Engelsen veel
vriendelijker. Vroege nederzettingen in Suriname werden door de Indianen
getolereerd, zoals ook de eerste omvangrijke kolonisatie, onder leiding
van Willoughby. Toen deze kolonie in 1667 door Nederland werd
overgenomen, verslechterde de relatie tussen Indianen en kolonisten
snel. De Indianen vielen de plantages aan en vernietigden ze. Deze
guerrilla-oorlog, waaraan blijkens de naam van een van de voornaamste
leiders, Kaaikoesi, vooral Karaïben deelnamen, leidde bijna tot het
einde van de kolonie.
Van Aerssen van Sommelsdijck sloot in 1686 vrede met de Indianen. Vanaf
dat jaar vormden de Indianen geen bedreiging meer. Zij werkten met de
kolonisten samen tegen een andere bedreiging, t.w. de zich in het
bosland vormende Bosnegersamenlevingen. Toen met de verschillende
Bosnegerleiders vredesverdragen waren gesloten, hadden de kolonisten de
Indianen niet langer nodig. Van omstreeks 1800 tot het begin van de
20ste eeuw namen zij een perifere plaats in in de kolonie. In de loop
van de eerste helft van de 20ste eeuw is het inkapselingsproces op gang
gekomen, dat nog steeds voortgaat. Voor de Bovenland§e Indianen ligt dit
echter anders: voor de Akoerio, maar ook voor de Trio en Wajana is het
proces van directe beinvloeding pas in de 20ste eeuw begonnen.
In tegenstelling tot Frans Guyana zijn van de ontwikkeling van het
aantal Indianen in Suriname geen goede historische cijfers beschikbaar.
Vermoedelijk heeft zich echter een overeenkomstige ontwikkeling
voorgedaan:
1. een snelle terugval in de decennia volgend op de eerste contacten,
voornamelijk veroorzaakt door de import van ziekten waartegen de
Indianen niet bestand waren;
2. een periode van stabiliteit in de 19de eeuw; 3. een snelle groei
sinds het begin van de 20ste eeuw. Voor bepaalde gebieden is deze
ontwikkeling plausibel te maken. Aangenomen dat een dergelijke
ontwikkeling voor geheel Suriname heeft gegolden, dan is het nauwelijks
gewaagd te veronderstellen dat de Indiaanse bevolking aan het einde van
de 15de eeuw misschien ca. 70 000 heeft bedragen. Het aantal Indianen in
de stabiele periode (19de eeuw) wordt geschat op ca. 1000.
SAMENLEVING EN CULTUUR.
Samenleving en cultuur van de Indianen van Suriname worden gerekend tot
het zgn. tropisch-oerwoudcomplex in Zuid-Amerika. De Indianen waren alle
landbouwers, jagers, vissers en verzamelaars. Bovendien werd er enige
ruilhandel bedreven (o.a. steen voor stenen bijlen). De landbouw die
bedreven werd en wordt, staat bekend als 'shifting cultivation'.
Telkenmale wordt een stuk bos gekapt, het hout wordt verbrand; de met as
bemeste bodem wordt beplant met bittere cassave, die na 9-12 maanden
oogstbaar is.
Na 2-3 jaar wordt de tuin langzamerhand verlaten, omdat het onkruid
zodanig opdringt dat het kappen van een stuk bos gemakkelijker is dan
het wieden van een overgroeide tuin . Behalve bittere cassave verbouwden
de Indianen vanouds ook maïs, zoete aardappel, peper, tabak e.d.
Suikerriet en banaan zijn vermoedelijk al in de 16de eeuw ingevoerd. Van
de Surinaamse Indianen missen alleen de Akoerio de landbouw.
Vermoedelijk zijn zij in het verleden echter eveneens landbouwers
geweest. Naast de landbouw werden en worden jacht en visserij beoefend.
De Indianen jaagden met pijl en boog. Afhankelijk van het wild
gebruikten zij pijlen met een brede bamboepunt, pijlen met weerhaken
voor klein wild en pijlen met giftige punten (curare) voor bepaalde
apesoorten. In het algemeen werd en wordt gejaagd in groepjes van twee à
drie man. De boog werd ook gebruikt bij visvangst. Veelpuntige pijlen
verhoogden de trefkans. Er werd echter ook gevist met visvergif (o.a.
neku) en met visvallen. De metalen haak is vermoedelijk een zeer vroege
introductie geweest (in het algemeen waren de Indianen bij de eerste
contacten zeer gespitst op het verkrijgen van metalen voorwerpen).
Ook het verzamelen heeft in alle groepen steeds een belangrijke rol
gespeeld: behalve vruchten en dierlijk voedsel (zoals mieren,
palmlarven, krabben, eieren van zeeschildpadden) was het bos een
onuitputtelijke bron van materialen: hout, palmblad en lianen voor
huizenbouw, boomstammen voor botenbouw, vezels voor touw en in bepaalde
gevallen voor hangmatten, warimbo voor vlechtwerk, enz. Van de handel
tussen Indianen is weinig bekend, omdat met het ontstaan van koloniale
centra de handel direct hierop georiënteerd raakte. In samenhang met het
fysisch milieu waren er binnen het hierboven geschetste kader allerlei
verschillen tussen de diverse groepen. De bewoners van de
riviermondingen zijn vanouds gericht op de visvangst.
Bij de Bovenlandse Indianen is de jacht belangrijker, maar ook daar zijn
verschillen. De Wajana bijv. zijn landbouwers-vissers, de Trio meer
landbouwersjagers. Alle Indianen (alweer: afgezien van de Akoerio) waren
semisedentair. Weliswaar woonden zij in dorpen, maar hun mobiliteit was
groot; dorpen werden gemakkelijk verlaten. Deze dorpen telden
vermoedelijk zelden meer dan enkele honderden inwoners.
De structuur van de Indiaanse samenlevingen is betrekkelijk simpel. De
enige economische arbeidsverdeling is die welke bestaat tussen man en
vrouw. Parttime-specialisten zijn het dorpshoofd en de sjamaan (piai);
beide specialismen waren overigens vaak in één persoon belichaamd.
Voordat er sprake was van sterke beinvloeding door Europese kolonisten
was er vermoedelijk een vrij sterk ontwikkeld oorlogsleiderschap; met de
demografische terugval, het verdwijnen van de onderlinge oorlogen en de
handel is dit leiderschap echter verdwenen. Wat overbleef was de
stichter van een dorp, wiens volgelingen tevens zijn afstammelingen en
aanverwanten waren, benevens anderen die vertrouwen in hem stelden.
Machtsmiddelen had hij echter niet, en elke Indiaanse leider liep
voortdurend het risico door zijn volgelingen te worden verlaten, als zij
hem niet langer aanvaardden.
Het verwantschapssysteem is bilateraal (afgezien van de Arowakken).
Meestal is er sprake van twee informele groepen die vrouwen uitwisselen.
Hierdoor ontstaat wat in de antropologie het bilaterale cross
cousin-huwelijk genoemd wordt en dat in Zuid-Amerika zeer veel voorkomt.
Een zeer groot deel van het leven speelt zich af in het gezin. Hoewel
het bij alle Indianen in Suriname toegestaan was twee of meer vrouwen te
hebben kwam dit in feite weinig voor: alleen belangrijke mannen (zoals
dorpshoofden, sjamanen) hadden meer vrouwen. In alle groepen was en is
het gebruikelijk dat een man zich vestigt in de woongroep van zijn
vrouw. Op die manier ontstaan lokale verwantschapsgroepen, bestaande uit
een wat ouder echtpaar en de gezinnen van hun getrouwde dochters .
In de levensbeschouwing spelen geesten een belangrijke rol. Geesten
worden als veroorzakers van ziekte beschouwd. De voornaamste rol van de
piai is dan ook die van genezer. Naast geesten zijn er verschillende,
filosofisch zeer interessante zienswijzen ten aanzien van de
werkelijkheid, vormgegeven in abstracties van verschillend niveau .
In alle sectoren van samenleving en cultuur zijn in de 20ste eeuw de
sporen van enkele eeuwen contact bespeurbaar. De Indianen vullen hun
dieet aan met gekocht voedsel (suiker, rijst). Veel van hun
oorspronkelijke werktuigen zijn vervangen door werktuigen van
industriële herkomst. In alle groepen speelt geld een zekere rol.
Inkomsten verkrijgen de Indianen o.a. door de verkoop van etnografica en
landbouwprodukten, vlees en vis, en door loonarbeid van tijdelijke of
permanente aard.
In de dorpssamenleving zijn veranderingen in leiderschap waar te nemen:
de overheid benoemde kapiteins en er werden zgn. basjas aangesteld,
assistenten. De Benedenlandse Indianen zijn voor het merendeel
katholiek, de Bovenlandse Indianen protestant (sinds 1960 werken hier
Amerikaanse zendelingen). Deze en dergelijke socioculturele
veranderingen zullen ongetwijfeld verder gaan, waardoor een Indiaanse
identiteit langzaam zal verdwijnen. Onder jonge Indianen, m.n. in
Paramaribo, is echter een sterke neiging tot herleving van Indiaanse waarden
bespeurbaar . De grootste bedreiging voor de Indianen (zeker voor de Indianen
die in stamverband leven, en dat is de meerderheid) is de onzekerheid ten
aanzien van hun bestaansbasis. Op enkele uitzonderingen na wordt het land dat
zij als het hunne zien als Domeinland beschouwd. Hun rechtspositie ten aanzien
van hun grondgebied is daardoor zeer zwak.
Terug naar
boven |