Contact:

    Bazuinpad 7,

    3845 DX HARDERWIJK

    T: 0341423127

    M: 0651111299

    E: stichting@teeifuka.nl

    Giro: 9697935

    KVK: 08120461

    Opgericht: 09-12-2003


   Online Donatie


    Actualiteiten

    Organisatie

    Projecten

    Stichtingsplan 2010

    De Marrons

    De Indianen

    Het Binnenland

    Suriname algemeen

    Nieuwsberichten

    Columns en Analyses

    Fotocollages

    Video beelden

    Audio berichten

    Promotie

    Bestuur van Teeifuka

    Teeifuka Algemeen

55     Surinaams eten

    Toerisme en Reizen

    De jaren tachtig

    Projectverslagen

    Stichtingsdocumenten

    Teeifuka in de Media

    Kaart van Suriname


    SPREUKEN

    GASTENBOEK

    TEEIFUKALINKS

Organisatie  Marrons  Indianen  Stichtingsplan  Actueel  Nieuws  Promotie  Columns  Fotocollages  Audio  Video  Gastenboek  Contact

TEEIFUKA IS NOODKREET

Site over de Marrons uit het binnenland van Suriname  en ontwikkelingsprojecten van Stichting Teeifuka in het boven Suriname gebied


Startpagina

HET BINNENLAND

 

Vanuit Paramaribo gaat er een weg naar het zuiden, tot Brokopondo en Afobakka, waar de Suriname-rivier is afgedamd. De economie van Suriname bestaat voor een groot (maar kleiner wordend) deel uit de export van bauxiet, en de productie van aluminium uit deze delfstof. Dit laatste is een electrolyse-proces, waar veel electriciteit voor nodig is: vandaar de stuwdam. Onder dit stuwmeer verdween niet alleen een stuk oerwoud, maar ook een dozijn Bosnegerdorpen zijn hier verdronken. De mensen zijn onvrijwillig verhuisd naar twee "transmigratie dorpen" - waar ze nog steeds wonen. In ballingschap toch, want verstoken van de gronden waar hun voorouders begraven liggen. Anderzijds is de schade die het regenwoud geleden heeft, tot nu erg beperkt. Deze bauxiet-economie is waarschijnlijk de belangrijkste reden dat het regenwoud in Suriname tot voor kort nog redelijk in tact gebleven is.
Vanaf begin 1995 komen er echter steeds meer alarmerende berichten. Vanwege het feit dat de bauxiet begint op te raken, en de politieke onrust van de laatste jaren, is de bauxietindustrie zich aan het terugtrekken. De regering zoekt andere financiele middelen, en is begonnen concessies uit te geven voor het kappen van het regenwoud. Enkele grote multinationals zijn hierdoor aangetrokken, en hebben reeds een begin gemaakt. De weinige voorwaarden die Suriname stelt, kan ze niet eens controleren, waardoor e.e.a. vrij chaotisch verloopt. Deze multinationals zijn in sommige andere landen al niet meer welkom, maar in Suriname mogen ze hun slag slaan. Tevens zijn er concessies voor gouddelving uitgegeven. Het proces waarmee goud uit het rivierslib gefilterd wordt, is in hoge mate milieu-verontreinigend, en ook hier nauwelijks regelgeving en controle. Er zijn al diverse schermutselingen ontstaan tussen gouddelvers, houtvesters en de locale bevolking. De bewoners van het binnenland zijn in dit al nauwelijks geraadpleegd (in weerwil van afspraken hierover). Indianen en Bosnegers hebben zich nu verenigd in een Gran Krutu, oftewel 'het Hoogste Gezag van het Binnenland', en trachten verzet te bieden. Meer over de houtkap op deze pagina met (links naar) achtergrond-informatie.

Naast het stuwmeer ligt Brownsberg, een klein bergje in het regenwoud, van 500 m hoog. Dit gebied is nu een natuurreservaat, met bovenop de berg een kampement voor beheerders en bezoekers. Hier heb ik het grootste deel van mijn onderzoek gedaan. Eerlijk gezegd was mijn eerste bezoek aan het regenwoud een beetje een teleurstelling. Het is gewoon een bos. Als je er in rond loopt zie je gewoon boomstammen, en dode bladeren op de grond, net als een bos in Nederland. Over het algemeen is een tropisch regenwoud helemaal niet de "jungle" of de "groene hel", zoals je die vaak in films ziet. In werkelijkheid ziet het er erg opgeruimd uit, kan je er gewoon doorheen wandelen. Slechts waar het zonlicht de bodem kan bereiken, een open plek, of langs een rivier: daar heb je wel je hakmes nodig, om je een weg te banen. Zoals overal in de natuur, moet je ook hier goed je ogen de kost geven, en geduld hebben, om te zien wat er te zien is. Een boom die wel een beetje heel erg groot is, en plankwortels heeft, herinnert je eraan waar je bent. De smallere stam ernaast is denk ik geen boom, maar de onderkant van een gigantische liaan. En als je het dan nog niet weet, zal de nl:  Roepende Piha (sr: Kwetkwetyaba, Lipaugus vociferans) het je zeggen: de vogel hoor je haast elke dag, en zijn roep die over grote afstanden weerklinkt, vertelt je dat dit het Amazonewoud is. In een tropisch regenwoud zijn er vaak drie boomlagen, en in Suriname is het meestal de middelste boomlaag die een gesloten bladerdak vormt, op zo'n 35 meter boven de grond. Maar er zijn heel wat woudreuzen die daar bovenuit steken, en van onderaf gezien, zie je dus eigenlijk niks, alleen een stam die in het bladerdak verdwijnt. Dat geldt ook voor veel lianen, zoals deze, waarvan ik nooit de bloemen heb gezien: Bauhinia guianensis (Caesalpiniaceae). De Bosnegers noemen hem Sekrepatu Trapu, oftewel de Schildpadden- ladder. Als je in het bos loopt, hoor je af en toe een zware plof: dan valt er een schildpad uit de boom (sommige toeristen geloven dat :-)). Zonder bloemen of vruchten, alleen de boomstammen, is een westers botanicus eigenlijk nergens, en vertrouwt hij op bosneger-specialisten om de bomen te deternmineren. Landsbosbeheer van Suriname heeft ook mensen opgeleid tot "boomkenners": ze kunnen bomen herkennen aan de bast, en hebben de Latijnse naam er bij geleerd. Het komt niet vaak voor dat je een uitzicht hebt in het regenwoud, maar hier zit er dan een gat in het bladerdek. Er klimt een Philodendron tegen de stam op. De grote bladrozet is van een andere Philodendron sp., nu eens geen klimmer, maar een epifyt. Duidelijk te zien welke familie het is: Araceae natuurlijk. En hier heb je nog een uizicht, deze keer op een (sr:) Walaba. Deze boom hoort (net als de liaan hierboven) tot de Caesalpiniaceae. Er zijn veel peulvruchten-dragende bomen in de tropen, en hier zie je dat de grote peulen (30 - 40 cm) aan draadvormige takken uit de kroon hangen. Mischien is dat een verweer tegen apen, dat die ze niet zo makkelijk kunnen pakken, maar bedenk ook dat de bloemen net zo uit de kroon gehangen hebben, en dat wijst in de richting van een vleermuis als bestuiver. Nu we het over apen en woudreuzen hebben: dan komen allereerst de  Brulapen in gedachten. Groepen communiceren over grote afstanden met elkaar, en net als dat van de Piha, past dit geluid dan ook prima bij een uitzicht over het regenwoud van bovenaf. Dat is tevens de beste manier om een indruk te krijgen van de enorme diversiteit aan (boom)soorten. Rechts beneden op dit plaatje zie je een groep bomen die een gele bloesem hebben, en daar omheen allerlei andere soorten. In de omgeving van Brownsberg waren 250 verschillende soorten bomen geteld.

In Nederland worden bomen preventief gekapt, maar in een wild oerwoud kan je beter dekking zoeken als het stormt. Dan vallen dikke takken naar beneden, en regelmatig valt er een hele boom om, die van ouderdom is gestorven. Via een domino-effect, en omdat bomen verbonden zijn met lianen, ontstaat er dan een vrij grote open plek. Er zijn echter talloze planten wiens zaden al lagen te wachten op zo'n gebeurtenis, en onmiddelijk groeit zo'n open plek weer dicht met vaak stekelige struiken (zoals in Nederland de Braam), die dan weer kleine snelgroeiende bomen een kans geven. Een voorbeeld van die laatste is de Bos-Papaja, (l: Cecropia). Dit is een familielid van onze Brandnetel. Cecropia steekt echter niet zelf, maar heeft hiervoor mieren ingehuurd. Die mieren beschermen de boom dus tegen planteneters, en in ruil mogen ze niet alleen in de holle stam wonen, maar krijgen ze zelfs voedsel uit de bruine klieren die je hier op de foto ziet, onderaan de basis van de bladsteel. Een andere plant van zonnige plekken (secundair bos) is Costus (sr: Sangrafu, nl: Wenteltrap). De Nederlandse naam slaat op de plaatsing van de bladen. Hij behoort tot de Gember-familie. Een schoonheid die je hier ook kunt vinden is de Passiebloem. Wij kennen de kamerplant met blauwe bloemen, maar rood is een meer gangbare kleur voor de vele Passiflora soorten. En inderdaad: druk bezocht door Kolibries. Ik heb geen geluid van Kolibries voor je, maar de sr:  Gonge (nl: Witte Klokluider, Procnias alba) is ook erg kenmerkend voor dit stukje regenwoud. Een eigenaardigheid van deze open plekken is, dat ze niet te groot mogen worden. Wanneer ze groter zijn dan een bepaalde kritische afmeting, dan komt het regenwoud niet meer terug. De open plek krijgt een savanne-vegetatie, en aan de rand ervan rijst het regenwoud dan op als een muur, maar breidt zich niet uit. Misschien is dit een gevolg van een klimaatsverandering van lang geleden, en is het regenwoud nu geheel afhankelijk geworden van het microklimaat dat het voor zichzelf kreëert?

Hierboven had ik het erover, dat de bosbodem er zo "opgeruimd" uit zag. Dat is deels te danken aan planten zoals deze Astrocaryum (sr: Bugrumaka), een stamloze minipalm. Hij heeft de vorm van een prullebak aangenomen, en verzamelt zo dode bladen, die keurig als een klein komposthoopje rond de voet van de plant komen te liggen. Deze groeivorm is vooral bekend van epifyten (planten die in bomen groeien), maar je ziet dat er zelfs op de bosbodem nog een concurentie-strijd om humus plaatsvindt, met als gevolg een zeer efficiente recyclering van voedingsstoffen. In feite is de bodem van het regenwoud vrij arm: de meeste voedingsstoffen zitten in de levende biomassa. Maar wat vooral een schaars artikel is op de bosbodem, is licht. Het is er donker. De meeste planten hebben dit probleem opgelost door het hogerop te zoeken: groter groeien, klimmen, of op boomtakken gaan groeien. Maar er zijn er ook enkelen (niet veel) die achter bleven, en zich aan de slechte lichtomstandigheden aanpasten. Jazeker, ik heb het over varens, zoals deze Adiantum, familie van het Venushaar. Hij lijkt vind ik op bepaalde fossiele varens uit het steenkool-tijdperk. Deze Vriesea splendens (de bekende kamerplant) groeit ook vaak op, of in dit geval nabij, de bosbodem. Je ziet weer het prullemand-effect. En dan is er nog de voor de hand liggende oplossing: helemaal geen licht meer nodig! Paddestoelen bv., zoals deze mooie oranje bekerzwammen. En dit kleine bloeiende plantje heeft (denk ik) voor dezelfde saprofytische levenswijze gekozen.

's Avonds, wanneer het donker wordt, beginnen de  Kikkerconcerten, waaronder deze bijna menselijk klinkende zangers, die "hoi" lijken te roepen. Er moeten erg veel  kikkers zijn, maar je ziet ze haast nooit, want als je op het geluid af gaat, dan zijn ze plotseling stil. Deze kleine groene kikker hoeft zich echter niet te verbergen, want iedereen weet dat hij erg giftig is. Epipedobates trivittatus, is een lid van de Dendrobatus familie, en wordt door de Indianen gebruikt om pijlgif mee te maken. Dezelfde regel gaat op voor slangen: opvallende, felle kleur is gevaarlijk, maar dan is dit kleine bruine slangetje (Oxybelis aeneus) de uitzondering op de regel: het eet hagedissen en heeft een zwak giftige beet. De meeste dieren hebben een schutkleur, zo ook deze Anolis chrysolepis. Zijn grotere neefje Plica plica, wordt (sr:) Agama genoemd, en leeft meer op vertikale boomstammen. Als je te dichtbij komt vlucht hij naar de achterkant, maar hij is erg nieuwsgierig en komt na een tijdje weer 'om de hoek' gluren. Een mooie en kenmerkende vlinder van het regenwoud is Heliconius (de naamt lijkt op Heliconia, maar dat is een plant). Eigenlijk moet ik in meervoud spreken (Heliconii ?), want er zijn vele soorten van dit geslacht, die kleine verschillen in de vlek-tekening op de achtervleugel hebben. Bij de soort van de foto zijn het strepen. Ze vliegen in groepen, en als het gaat regenen (dat gebeurt nog al eens in een regenwoud) schuilen ze allemaal samen in dezelfde struik. Op de volgende foto zie je bewoner van het regenwoud die gelukkig niet zo vaak je pad zal kruisen, maar die wel een enorme reputatie in Suriname heeft: Tarantula, de grote broer van Ba-Anansi (Het is Teraphusa leblondi, de grootste Vogelspin ter wereld).

Het regenwoud is niet één gelijkvormige vegetatie. Afdalend van Brownsberg kom je verschillende bostypes tegen, en in de vallei van een kreek bv. ook dit vloedbos. Het is geen moerasbos zoals in de kustvlakte, want dat is modderig en wordt gekenmerkt door grote Palmbomen. In het regenwoud zijn er eigenlijk haast geen grote Palmen. Er is wel een zeer klein Palmpje, eigenlijk meer een kruid. Ongeveer 30 - 40 cm hoog, met slechts twee bladen die aan de top diep ingesneden zijn. Staat hier in dat vloedbos, en ook veel nabij stromend water. Wie het weet mag het zeggen. Als je een vallei van een kreek in kijkt, heb je grote kans dat je een soort metallic blauw ziet schitteren. Dat is Morpho menaelaus, ongeveer zo groot als je hand. Dit is de vlinder die 'Papillon' moest vangen, toen hij in Frans Guyana gevangen zat (bekend van boek en film). De vlinders hadden waarde omdat er een blauwe verf van gemaakt werd, die (toendertijd) weer nodig was bij de productie van dollar-biljetten.

Het leven in het regenwoud speelt zich voor het merendeel af in het bladerdak, waar er meer licht is. Epifyten zijn hier heel gewoon: planten die op bomen groeien, zonder te parasiteren. De boom heeft verder geen last: hij dient alleen als zitplaats. In Nederland kennen we ook epifyten, maar hier zijn het alleen mossen en korstmossen (OK, en hier en daar een Eikvarentje in een Knotwilg). In de tropen, en met name de vochtige tropen, zijn er echter veel vaatplanten die deze leefwijze gekozen hebben. Als je vanaf de bodem van het regenwoud omhoog kijkt, heb je grote kans deze varen te zien: Elaphoglossum laminarioides. Vaak in veel grotere pollen, maar hier op de foto heeft hij een fertiel blad. Vaak ook veel hoger: vlak onder het bladerdak, in de eerste vork onderaan de kroon van een grote boom. Op dezelfde hoogte, maar meer in de kleinere bomen van de onderste boomlaag, vind je Guzmania lingulata. Inderdaad, voorouder van een bekende kamerplant. Op de foto groeit hij op de grond, maar dit is een stuk bos met kleinere boompjes, dus toch dezelfde lichtomstandigheden als in zijn meer gebruikelijke 'niche' (daar moeilijk te fotograferen: dan heb je een telelens nodig). Een derde epifyt van de lagere regionen is deze prachtige Orchidee: Bollea. Met deze 3 voorbeelden hebben we ook de 3 belangrijkste groepen van epifyten genoemd: varens, Bromeliaceae en Orchideën. Maar er zijn er nog meer, zelfs Cacti, hoewel ik die in Suriname niet gezien heb (verwanten van Rhipsalis, zoals de Kerstcactus). Epifyten hebben vaak succulente organen: het leven op een boomtak geeft wel enkele problemen, b.v. een immer dreigend watertekort, zelfs als het vaak regent. Orchideën hebben vaak succulente wortels, Peperomia heeft vlezige bladen. De Bromelia-achtigen hebben een andere oplossing ontwikkeld: ze vangen en bewaren het water in hun bladoksels en de kelk van hun bladrozet. Tevens worden hier naar beneden dwarrelende dode boombladen mee opgevangen en bewaard (zoals ik hierboven al vertelde), en dat wordt dus een lekker stinkend prutje, waar de plant zijn voedingsstoffen uit haalt. De meeste Bromalia-achtigen kunnen dan ook voedingsstoffen opnemen door hun bladen. Bij sommige nestvarens groeit een deel van de wortels naar boven, om tussen de bladeren het voedsel vandaan te halen. Ook de Orchidee van hierboven houdt als het ware zijn hand op, om niet alleen licht, maar ook humus te vangen. Een andere oplossing voor deze problemen is miniaturisering. Als je klein bent heb je van alles maar weinig nodig. Een laagje mos is dan voldoende als substraat. Masdevallia koos deze oplossing, en andere Orchideetjes werden nòg kleiner, zoals deze Pleurothallis. Hij past in een lucifersdoosje, en er zijn nog kleinere soorten van dit talrijke geslacht. Deze tak met epifyten die naar beneden viel, geeft een beeld van de rijkdom aan plantenleven in de bovenste lagen van het bos. Er zitten 2 Tillandsia soorten op, een Peperomia, een Polypodium, Pleurothallis, en een kiemplant van een Ficus. Deze Ficus zou uitgegroeid zijn tot een "boom-wurger". En wel letterlijk: hij begint als epifyt, maar stuurt dan wortels naar de bosbodem, die vervolgens met elkaar gaan vergroeien tot ze een stam vormen. De Ficus is dan zelfstandig geworden, en de gastheer heeft het loodje gelegd. Mischien een goed moment om de geïnteresseerd bedoelde vraag van Koningin Wilhelmina te citeren, toen zij eens in het regenwoud op bezoek was: "groeit deze tak nu naar boven of naar beneden ?"... Een andere uiterste vergeleken met de mini-epifytjes van hierboven, is deze gigantische Aechmea tocantina. Mijn hakmes ligt ernaast voor de maat: de plant is echt manshoog. Van welke hoogte hij naar beneden is komen vallen weet ik niet. Tenslotte wil ik de volgende prachtige soorten nog even laten zien: Aechmea mertensii en Paphinia spec.. Geen woorden nodig dacht ik zo. Misschien maar weer eens een geluidje, zoals deze vreemde  "Gorgel-vogel".

De Bromelia-achtigen zijn een favorite rustplaats voor vele soorten kikkers., zoals deze mooie Phyllomedusa hypochondrialis. Hij was naar beneden gevallen. Ik denk (!) dat het volgende geluid ook van  kikkers is. Een ander die een val uit het bladerdak overleefde is Polychrus marmoratus, weer een 'Agama'. En dan zijn er natuurlijk ook de minder prettige ontmoetingen, hoewel, het viel wel mee, want hij was verblind door het licht: Corallus caninus, de Hondskopslang (voorheen Boa canina). Een wurgslang, metertje of 3 - 4, dapper in aanvalshouding.

 

Terug naar boven