Startpagina
HET BINNENLAND
Vanuit Paramaribo gaat er een weg naar het zuiden, tot Brokopondo en
Afobakka, waar de Suriname-rivier is afgedamd. De economie van Suriname
bestaat voor een groot (maar kleiner wordend) deel uit de export van
bauxiet, en de productie van aluminium uit deze delfstof. Dit laatste is
een electrolyse-proces, waar veel electriciteit voor nodig is: vandaar
de stuwdam. Onder dit stuwmeer verdween niet alleen een stuk oerwoud,
maar ook een dozijn Bosnegerdorpen zijn hier verdronken. De mensen zijn
onvrijwillig verhuisd naar twee "transmigratie dorpen" - waar ze nog
steeds wonen. In ballingschap toch, want verstoken van de gronden waar
hun voorouders begraven liggen. Anderzijds is de schade die het
regenwoud geleden heeft, tot nu erg beperkt. Deze bauxiet-economie is
waarschijnlijk de belangrijkste reden dat het regenwoud in Suriname tot
voor kort nog redelijk in tact gebleven is.
Vanaf begin 1995 komen er echter steeds meer alarmerende berichten.
Vanwege het feit dat de bauxiet begint op te raken, en de politieke
onrust van de laatste jaren, is de bauxietindustrie zich aan het
terugtrekken. De regering zoekt andere financiele middelen, en is
begonnen concessies uit te geven voor het kappen van het regenwoud.
Enkele grote multinationals zijn hierdoor aangetrokken, en hebben reeds
een begin gemaakt. De weinige voorwaarden die Suriname stelt, kan ze
niet eens controleren, waardoor e.e.a. vrij chaotisch verloopt. Deze
multinationals zijn in sommige andere landen al niet meer welkom, maar
in Suriname mogen ze hun slag slaan. Tevens zijn er concessies voor
gouddelving uitgegeven. Het proces waarmee goud uit het rivierslib
gefilterd wordt, is in hoge mate milieu-verontreinigend, en ook hier
nauwelijks regelgeving en controle. Er zijn al diverse schermutselingen
ontstaan tussen gouddelvers, houtvesters en de locale bevolking. De
bewoners van het binnenland zijn in dit al nauwelijks geraadpleegd (in
weerwil van afspraken hierover). Indianen en Bosnegers hebben zich nu
verenigd in een Gran Krutu, oftewel 'het Hoogste Gezag van het
Binnenland', en trachten verzet te bieden. Meer over de houtkap op deze
pagina met (links naar) achtergrond-informatie.
Naast het stuwmeer ligt Brownsberg, een klein bergje in het regenwoud,
van 500 m hoog. Dit gebied is nu een natuurreservaat, met bovenop de
berg een kampement voor beheerders en bezoekers. Hier heb ik het
grootste deel van mijn onderzoek gedaan. Eerlijk gezegd was mijn eerste
bezoek aan het regenwoud een beetje een teleurstelling. Het is gewoon
een bos. Als je er in rond loopt zie je gewoon boomstammen, en dode
bladeren op de grond, net als een bos in Nederland. Over het algemeen is
een tropisch regenwoud helemaal niet de "jungle" of de "groene hel",
zoals je die vaak in films ziet. In werkelijkheid ziet het er erg
opgeruimd uit, kan je er gewoon doorheen wandelen. Slechts waar het
zonlicht de bodem kan bereiken, een open plek, of langs een rivier: daar
heb je wel je hakmes nodig, om je een weg te banen. Zoals overal in de
natuur, moet je ook hier goed je ogen de kost geven, en geduld hebben,
om te zien wat er te zien is. Een boom die wel een beetje heel erg groot
is, en plankwortels heeft, herinnert je eraan waar je bent. De smallere
stam ernaast is denk ik geen boom, maar de onderkant van een gigantische
liaan. En als je het dan nog niet weet, zal de nl: Roepende Piha (sr:
Kwetkwetyaba, Lipaugus vociferans) het je zeggen: de vogel hoor je haast
elke dag, en zijn roep die over grote afstanden weerklinkt, vertelt je
dat dit het Amazonewoud is. In een tropisch regenwoud zijn er vaak drie
boomlagen, en in Suriname is het meestal de middelste boomlaag die een
gesloten bladerdak vormt, op zo'n 35 meter boven de grond. Maar er zijn
heel wat woudreuzen die daar bovenuit steken, en van onderaf gezien, zie
je dus eigenlijk niks, alleen een stam die in het bladerdak verdwijnt.
Dat geldt ook voor veel lianen, zoals deze, waarvan ik nooit de bloemen
heb gezien: Bauhinia guianensis (Caesalpiniaceae). De Bosnegers noemen
hem Sekrepatu Trapu, oftewel de Schildpadden- ladder. Als je in het bos
loopt, hoor je af en toe een zware plof: dan valt er een schildpad uit
de boom (sommige toeristen geloven dat :-)). Zonder bloemen of vruchten,
alleen de boomstammen, is een westers botanicus eigenlijk nergens, en
vertrouwt hij op bosneger-specialisten om de bomen te deternmineren.
Landsbosbeheer van Suriname heeft ook mensen opgeleid tot "boomkenners":
ze kunnen bomen herkennen aan de bast, en hebben de Latijnse naam er bij
geleerd. Het komt niet vaak voor dat je een uitzicht hebt in het
regenwoud, maar hier zit er dan een gat in het bladerdek. Er klimt een
Philodendron tegen de stam op. De grote bladrozet is van een andere
Philodendron sp., nu eens geen klimmer, maar een epifyt. Duidelijk te
zien welke familie het is: Araceae natuurlijk. En hier heb je nog een
uizicht, deze keer op een (sr:) Walaba. Deze boom hoort (net als de
liaan hierboven) tot de Caesalpiniaceae. Er zijn veel
peulvruchten-dragende bomen in de tropen, en hier zie je dat de grote
peulen (30 - 40 cm) aan draadvormige takken uit de kroon hangen.
Mischien is dat een verweer tegen apen, dat die ze niet zo makkelijk
kunnen pakken, maar bedenk ook dat de bloemen net zo uit de kroon
gehangen hebben, en dat wijst in de richting van een vleermuis als
bestuiver. Nu we het over apen en woudreuzen hebben: dan komen
allereerst de Brulapen in gedachten. Groepen communiceren over grote
afstanden met elkaar, en net als dat van de Piha, past dit geluid dan
ook prima bij een uitzicht over het regenwoud van bovenaf. Dat is tevens
de beste manier om een indruk te krijgen van de enorme diversiteit aan
(boom)soorten. Rechts beneden op dit plaatje zie je een groep bomen die
een gele bloesem hebben, en daar omheen allerlei andere soorten. In de
omgeving van Brownsberg waren 250 verschillende soorten bomen geteld.
In Nederland worden bomen preventief gekapt, maar in een wild oerwoud
kan je beter dekking zoeken als het stormt. Dan vallen dikke takken naar
beneden, en regelmatig valt er een hele boom om, die van ouderdom is
gestorven. Via een domino-effect, en omdat bomen verbonden zijn met
lianen, ontstaat er dan een vrij grote open plek. Er zijn echter talloze
planten wiens zaden al lagen te wachten op zo'n gebeurtenis, en
onmiddelijk groeit zo'n open plek weer dicht met vaak stekelige struiken
(zoals in Nederland de Braam), die dan weer kleine snelgroeiende bomen
een kans geven. Een voorbeeld van die laatste is de Bos-Papaja, (l:
Cecropia). Dit is een familielid van onze Brandnetel. Cecropia steekt
echter niet zelf, maar heeft hiervoor mieren ingehuurd. Die mieren
beschermen de boom dus tegen planteneters, en in ruil mogen ze niet
alleen in de holle stam wonen, maar krijgen ze zelfs voedsel uit de
bruine klieren die je hier op de foto ziet, onderaan de basis van de
bladsteel. Een andere plant van zonnige plekken (secundair bos) is
Costus (sr: Sangrafu, nl: Wenteltrap). De Nederlandse naam slaat op de
plaatsing van de bladen. Hij behoort tot de Gember-familie. Een
schoonheid die je hier ook kunt vinden is de Passiebloem. Wij kennen de
kamerplant met blauwe bloemen, maar rood is een meer gangbare kleur voor
de vele Passiflora soorten. En inderdaad: druk bezocht door Kolibries.
Ik heb geen geluid van Kolibries voor je, maar de sr: Gonge (nl: Witte
Klokluider, Procnias alba) is ook erg kenmerkend voor dit stukje
regenwoud. Een eigenaardigheid van deze open plekken is, dat ze niet te
groot mogen worden. Wanneer ze groter zijn dan een bepaalde kritische
afmeting, dan komt het regenwoud niet meer terug. De open plek krijgt
een savanne-vegetatie, en aan de rand ervan rijst het regenwoud dan op
als een muur, maar breidt zich niet uit. Misschien is dit een gevolg van
een klimaatsverandering van lang geleden, en is het regenwoud nu geheel
afhankelijk geworden van het microklimaat dat het voor zichzelf kreëert?
Hierboven had ik het erover, dat de bosbodem er zo "opgeruimd" uit zag.
Dat is deels te danken aan planten zoals deze Astrocaryum (sr:
Bugrumaka), een stamloze minipalm. Hij heeft de vorm van een prullebak
aangenomen, en verzamelt zo dode bladen, die keurig als een klein
komposthoopje rond de voet van de plant komen te liggen. Deze groeivorm
is vooral bekend van epifyten (planten die in bomen groeien), maar je
ziet dat er zelfs op de bosbodem nog een concurentie-strijd om humus
plaatsvindt, met als gevolg een zeer efficiente recyclering van
voedingsstoffen. In feite is de bodem van het regenwoud vrij arm: de
meeste voedingsstoffen zitten in de levende biomassa. Maar wat vooral
een schaars artikel is op de bosbodem, is licht. Het is er donker. De
meeste planten hebben dit probleem opgelost door het hogerop te zoeken:
groter groeien, klimmen, of op boomtakken gaan groeien. Maar er zijn er
ook enkelen (niet veel) die achter bleven, en zich aan de slechte
lichtomstandigheden aanpasten. Jazeker, ik heb het over varens, zoals
deze Adiantum, familie van het Venushaar. Hij lijkt vind ik op bepaalde
fossiele varens uit het steenkool-tijdperk. Deze Vriesea splendens (de
bekende kamerplant) groeit ook vaak op, of in dit geval nabij, de
bosbodem. Je ziet weer het prullemand-effect. En dan is er nog de voor
de hand liggende oplossing: helemaal geen licht meer nodig! Paddestoelen
bv., zoals deze mooie oranje bekerzwammen. En dit kleine bloeiende
plantje heeft (denk ik) voor dezelfde saprofytische levenswijze gekozen.
's Avonds, wanneer het donker wordt, beginnen de Kikkerconcerten,
waaronder deze bijna menselijk klinkende zangers, die "hoi" lijken te
roepen. Er moeten erg veel kikkers zijn, maar je ziet ze haast nooit,
want als je op het geluid af gaat, dan zijn ze plotseling stil. Deze
kleine groene kikker hoeft zich echter niet te verbergen, want iedereen
weet dat hij erg giftig is. Epipedobates trivittatus, is een lid van de
Dendrobatus familie, en wordt door de Indianen gebruikt om pijlgif mee
te maken. Dezelfde regel gaat op voor slangen: opvallende, felle kleur
is gevaarlijk, maar dan is dit kleine bruine slangetje (Oxybelis aeneus)
de uitzondering op de regel: het eet hagedissen en heeft een zwak
giftige beet. De meeste dieren hebben een schutkleur, zo ook deze Anolis
chrysolepis. Zijn grotere neefje Plica plica, wordt (sr:) Agama genoemd,
en leeft meer op vertikale boomstammen. Als je te dichtbij komt vlucht
hij naar de achterkant, maar hij is erg nieuwsgierig en komt na een
tijdje weer 'om de hoek' gluren. Een mooie en kenmerkende vlinder van
het regenwoud is Heliconius (de naamt lijkt op Heliconia, maar dat is
een plant). Eigenlijk moet ik in meervoud spreken (Heliconii ?), want er
zijn vele soorten van dit geslacht, die kleine verschillen in de
vlek-tekening op de achtervleugel hebben. Bij de soort van de foto zijn
het strepen. Ze vliegen in groepen, en als het gaat regenen (dat gebeurt
nog al eens in een regenwoud) schuilen ze allemaal samen in dezelfde
struik. Op de volgende foto zie je bewoner van het regenwoud die
gelukkig niet zo vaak je pad zal kruisen, maar die wel een enorme
reputatie in Suriname heeft: Tarantula, de grote broer van Ba-Anansi
(Het is Teraphusa leblondi, de grootste Vogelspin ter wereld).
Het regenwoud is niet één gelijkvormige vegetatie. Afdalend van
Brownsberg kom je verschillende bostypes tegen, en in de vallei van een
kreek bv. ook dit vloedbos. Het is geen moerasbos zoals in de
kustvlakte, want dat is modderig en wordt gekenmerkt door grote
Palmbomen. In het regenwoud zijn er eigenlijk haast geen grote Palmen.
Er is wel een zeer klein Palmpje, eigenlijk meer een kruid. Ongeveer 30
- 40 cm hoog, met slechts twee bladen die aan de top diep ingesneden
zijn. Staat hier in dat vloedbos, en ook veel nabij stromend water. Wie
het weet mag het zeggen. Als je een vallei van een kreek in kijkt, heb
je grote kans dat je een soort metallic blauw ziet schitteren. Dat is
Morpho menaelaus, ongeveer zo groot als je hand. Dit is de vlinder die
'Papillon' moest vangen, toen hij in Frans Guyana gevangen zat (bekend
van boek en film). De vlinders hadden waarde omdat er een blauwe verf
van gemaakt werd, die (toendertijd) weer nodig was bij de productie van
dollar-biljetten.
Het leven in het regenwoud speelt zich voor het merendeel af in het
bladerdak, waar er meer licht is. Epifyten zijn hier heel gewoon:
planten die op bomen groeien, zonder te parasiteren. De boom heeft
verder geen last: hij dient alleen als zitplaats. In Nederland kennen we
ook epifyten, maar hier zijn het alleen mossen en korstmossen (OK, en
hier en daar een Eikvarentje in een Knotwilg). In de tropen, en met name
de vochtige tropen, zijn er echter veel vaatplanten die deze leefwijze
gekozen hebben. Als je vanaf de bodem van het regenwoud omhoog kijkt,
heb je grote kans deze varen te zien: Elaphoglossum laminarioides. Vaak
in veel grotere pollen, maar hier op de foto heeft hij een fertiel blad.
Vaak ook veel hoger: vlak onder het bladerdak, in de eerste vork
onderaan de kroon van een grote boom. Op dezelfde hoogte, maar meer in
de kleinere bomen van de onderste boomlaag, vind je Guzmania lingulata.
Inderdaad, voorouder van een bekende kamerplant. Op de foto groeit hij
op de grond, maar dit is een stuk bos met kleinere boompjes, dus toch
dezelfde lichtomstandigheden als in zijn meer gebruikelijke 'niche'
(daar moeilijk te fotograferen: dan heb je een telelens nodig). Een
derde epifyt van de lagere regionen is deze prachtige Orchidee: Bollea.
Met deze 3 voorbeelden hebben we ook de 3 belangrijkste groepen van
epifyten genoemd: varens, Bromeliaceae en Orchideën. Maar er zijn er nog
meer, zelfs Cacti, hoewel ik die in Suriname niet gezien heb (verwanten
van Rhipsalis, zoals de Kerstcactus). Epifyten hebben vaak succulente
organen: het leven op een boomtak geeft wel enkele problemen, b.v. een
immer dreigend watertekort, zelfs als het vaak regent. Orchideën hebben
vaak succulente wortels, Peperomia heeft vlezige bladen. De
Bromelia-achtigen hebben een andere oplossing ontwikkeld: ze vangen en
bewaren het water in hun bladoksels en de kelk van hun bladrozet. Tevens
worden hier naar beneden dwarrelende dode boombladen mee opgevangen en
bewaard (zoals ik hierboven al vertelde), en dat wordt dus een lekker
stinkend prutje, waar de plant zijn voedingsstoffen uit haalt. De meeste
Bromalia-achtigen kunnen dan ook voedingsstoffen opnemen door hun
bladen. Bij sommige nestvarens groeit een deel van de wortels naar
boven, om tussen de bladeren het voedsel vandaan te halen. Ook de
Orchidee van hierboven houdt als het ware zijn hand op, om niet alleen
licht, maar ook humus te vangen. Een andere oplossing voor deze
problemen is miniaturisering. Als je klein bent heb je van alles maar
weinig nodig. Een laagje mos is dan voldoende als substraat. Masdevallia
koos deze oplossing, en andere Orchideetjes werden nòg kleiner, zoals
deze Pleurothallis. Hij past in een lucifersdoosje, en er zijn nog
kleinere soorten van dit talrijke geslacht. Deze tak met epifyten die
naar beneden viel, geeft een beeld van de rijkdom aan plantenleven in de
bovenste lagen van het bos. Er zitten 2 Tillandsia soorten op, een
Peperomia, een Polypodium, Pleurothallis, en een kiemplant van een
Ficus. Deze Ficus zou uitgegroeid zijn tot een "boom-wurger". En wel
letterlijk: hij begint als epifyt, maar stuurt dan wortels naar de
bosbodem, die vervolgens met elkaar gaan vergroeien tot ze een stam
vormen. De Ficus is dan zelfstandig geworden, en de gastheer heeft het
loodje gelegd. Mischien een goed moment om de geïnteresseerd bedoelde
vraag van Koningin Wilhelmina te citeren, toen zij eens in het regenwoud
op bezoek was: "groeit deze tak nu naar boven of naar beneden ?"... Een
andere uiterste vergeleken met de mini-epifytjes van hierboven, is deze
gigantische Aechmea tocantina. Mijn hakmes ligt ernaast voor de maat: de
plant is echt manshoog. Van welke hoogte hij naar beneden is komen
vallen weet ik niet. Tenslotte wil ik de volgende prachtige soorten nog
even laten zien: Aechmea mertensii en Paphinia spec.. Geen woorden nodig
dacht ik zo. Misschien maar weer eens een geluidje, zoals deze vreemde
"Gorgel-vogel".
De Bromelia-achtigen zijn een favorite rustplaats voor vele soorten
kikkers., zoals deze mooie Phyllomedusa hypochondrialis. Hij was naar
beneden gevallen. Ik denk (!) dat het volgende geluid ook van kikkers
is. Een ander die een val uit het bladerdak overleefde is Polychrus
marmoratus, weer een 'Agama'. En dan zijn er natuurlijk ook de minder
prettige ontmoetingen, hoewel, het viel wel mee, want hij was verblind
door het licht: Corallus caninus, de Hondskopslang (voorheen Boa
canina). Een wurgslang, metertje of 3 - 4, dapper in aanvalshouding.
Terug naar
boven |